verhalen

"Op missie gaan is het mooiste wat er is"

Veteraan Robert Krahmer (1961) ging als verbindelaar op vier missies in verschillende oorlogsgebieden: de MFO missie in de Sinaï (1988), UNPROFOR in Joegoslavië (1993) en de missie ISAF in Afghanistan (2009 en 2019). Vlak voor zijn pensioen, toen hij niet meer op missie hoefde, werd hij gevraagd of hij nog één laatste keer mee wilde. Daar hoefde hij geen seconde over na te denken. ‘Op missie gaan is het mooiste wat er is.’

‘Ik ben geboren op Manokwari, West-Papua, Indonesië. Mijn opa was een KNIL-veteraan en al mijn ooms zijn militair geworden, behalve mijn vader. Maar ik ben dan weer de enige beroepsmilitair geworden van al mijn neven. Ik heb altijd al een interesse voor Defensie gehad. Toen ik werd opgeroepen voor dienstplicht, ben ik in 1983 opgekomen en ben blijven hangen bij de verbindingsdienst. De manieren van communicatie zijn heel snel veranderd en verbeterd: van oude telexen tot de telefoons van nu. Ook bij Defensie heb ik een hele tijdsperiode meegemaakt: van groene pakken tot camouflage pakken. Ik heb 36 jaar in dienst gezeten, waar ik ook een gouden medaille voor heb mogen ontvangen.’

‘Opeens wordt er naar jou gekeken als de man met ervaring’
Robert Krahmer

‘Als ik terugdenk aan mijn missies dan zijn dat hele verschillende ervaringen. In 1988 in de Sinaïwoestijn tussen Egypte en Israël zaten we in de zon, een soort vakantiegevoel in een oorlogsgebied. Pas toen ik tijdens die missie richting Egypte reed, zag ik misschien wel 1.000 tanks en pantservoertuigen. Dan denk je wel, als hier iets gebeurt, dan zijn ze ook zo bij ons. Maar ik heb totaal geen dreiging gevoeld.’

In Joegoslavië (1993) voelde ik dat wel meer. Er zijn ook genoeg mensen gesneuveld daar. In Joegoslavië waren wij verantwoordelijk voor de communicatie in het hele gebied. Ik was toen hoofd communicatie. Wij zorgen ervoor dat – maakt niet uit welke commandant, dat kunnen ook Canadezen of Engelsen zijn – met elkaar kunnen communiceren. En dat dat goed beveiligd is. Tijdens de missie in Joegoslavië was ik al wat ouder en dan ben je opeens degene met ervaring, die de jongens onder controle moet houden. Als ze met vliegtuigen over kwamen en er werd geschoten, dan stond je helemaal in de mist. We zagen veel mijnenvelden, kapotte tanks en kapotgeschoten huizen, maar waar wij zaten was er verder weinig acute dreiging.’

‘Als het je tijd is, is het je tijd’
Robert Krahmer

‘De eerste keer Afghanistan was in 2009. Ik zat in Kandahar waar we, denk ik, van de 200 dagen ook bijna 200 dagen wel een keer per dag in een schuilkelder zaten. Wij sliepen tegen de landingsbanen aan, zonder gepantserd gebouw en elke dag viel er wel een bom op het kamp. Of ik dat eng vond? Als het je tijd is, is het je tijd. Of je nou wel of niet onder pantser ligt. Maar ik weet nog dat ik op een avond naar buiten ging met mijn laptop. Ik ging net zitten toen ik opeens een gesuis langs mijn oren hoorde en een harde knal. Een bom viel 150 meter verderop op het kamp en kwam precies langs mij heen.’

‘Gelukkig zijn er toen alleen maar mensen gewond geraakt. Ik kan mij niet herinneren dat er mensen op het kamp zelf zijn overleden door de bommen van de Taliban. Maar het gebeurde wel constant, elke dag. En dat brengt wel een bepaalde spanning met zich mee. Dan ging het alarm weer af en dan moest je eerst een paar minuten plat op de grond en dan heel snel naar een kelder toe tot ze zeiden ‘all clear’ en dan kon je weer aan het werk.’

‘We stonden bijna elke avond op het vliegveld in Kandahar om de laatste eregroet te geven. Als er dan weer 10 mensen waren overleden, dan moest je daar staan en dan komen al die kisten voorbij. Elke avond. Het doet je natuurlijk wel wat, vooral als die kisten worden gedragen door zijn of haar collega’s. Maar daarna moet je weer door. Ik heb er niet veel last van. Zoals ik al zei, als het je tijd is, is het je tijd. Dan zit jij net op het verkeerde moment op de verkeerde plek. Of als jij aan het rijden bent en ze krijgen het in hun kop, dan ben je aan de beurt. Dat is onderdeel van onze baan.’

‘In 2019 hoefde ik door mijn leeftijd niet meer op uitzending. Toch vroeg mijn toenmalige commandant: “Ik heb nog iemand nodig in Mazar-i-Sharif, Noord Afghanistan. Ik mag je niet meer aanwijzen, maar denk er maar eens over na.” Ik antwoordde direct dat ik daar geen seconde over na hoefde te denken. In die laatste uitzending was het vrij rustig. Maar je merkte wel dat de Taliban de boel weer ging overnemen. Nu zie ik de video’s van de Taliban die rondlopen waar ik elke ochtend mijn cappuccino dronk. Dat is heel gek om te zien. Misschien praat ik het voor mezelf goed, maar we hebben er voor gezorgd dat de Afghanen 20 jaar redelijk normaal konden leven.’

‘Dit was mijn laatste missie en de afsluiting van mijn carrière. Toen ik terugkwam, ging ik vrij snel met pensioen. Maar ik werk nog steeds als burger bij defensie. Van mijn missies ben ik wijzer geworden, én grijzer. Jonge gasten, die worden heel snel volwassen. Je leert makkelijker relativeren. Je maakt je niet meer druk over de heg van je buurman als je elke dag 10 kisten voorbij hebt zien komen.’

‘Mijn twee dochters zeiden altijd: wij komen nooit met een militair thuis, want jij was zo vaak weg. Grappig genoeg zijn ze beide met een militair thuisgekomen. Mijn schoonzoons Ted en Gio zijn tegelijkertijd op missie geweest naar Irak. Maar ik maak me geen zorgen om die jongens, en ook niet om mijn dochters. Zij zijn het gewend en maken ze zich geen zorgen. Hetzelfde geldt voor mijn vrouw, zij kan zich goed redden. En dat moet ook, anders had ik het niet gedaan.’

‘Nu ik niet meer actiefdienend militair ben, is er meer tijd voor andere zaken. Mijn vader heeft ooit een huis laten bouwen in West-Papua, vlakbij de kerk waar ik gedoopt ben. We zeggen al heel lang dat we een keer terug willen. Ik wil zien waar ik geboren ben.’