verhalen

Genomineerde Witte Anjer Prijs 2023: "Eendracht zit in mij"

Bol Kerrebijn (1927) werd geboren in Bandoeng in voormalig Nederlands-Indië. Hij had een Hollandse vader en een Indische moeder. Na de dood van zijn vader verbleef Kerrebijn vanaf zijn zesde jaar in het Soekaboemisch Opvoedings Gesticht (SOG) op West-Java: ‘Daar ben ik gevormd en heb ik geleerd wat discipline is. We werden in een streng regiem opgevoed tot brave Hollandse burgers die bevelen opvolgden en ‘ja meneer, nee meneer’ zeiden.’

Tijdens de oorlog in 1942 confisqueerden de Japanners de gebouwen van het opvoedingsgesticht. Kerrebijn werd door zijn moeder meegenomen naar het sanatorium waar zij werkte. Dat lag op de Puncak, een bergpas tussen Bogor en Bandung: ‘In het gesticht werd alleen Hollands gesproken en nu moest ik de lokale taal, het Soendanees, leren spreken. Ik nam zelf verantwoordelijkheid en moest zelfstandig beslissingen nemen en uitvoeren. Met mijn honden ging ik op zwijnenjacht, enkel uitgerust met een speer, en leerde ik overleven in de jungle. Ik doodde zelfs twee zwarte panters en overwon al mijn angsten. Deze periode heeft mij mede gevormd tot de persoon die ik nu ben.’

Na de Japanse capitulatie in 1945 meldde Bol Kerrebijn zich aan bij het KNIL (Koninklijk Nederlandsch Indisch Leger). Hij werd gestationeerd op verschillende buitenposten op Bali en Oost-Java: ‘Ik maakte deel uit van de groep uitgezonden Nederlandse militairen in de periode 1945-1950. Deze groep wordt – in mijn ogen – ten onrechte extreem geweld verweten. Tijdens de gehele koloniale periode was er sprake van extreem geweld en die lading kregen wij ook over ons heen.’

In 1950 werd het KNIL opgeheven. Kerrebijn kwam naar Nederland en werd beroepsmilitair bij de Koninklijke Landmacht. Hij koos al snel voor plaatsing in de tropen. Eerst in Suriname en later in Nederlands Nieuw-Guinea. De 96-jarige Bol Kerrebijn woont inmiddels tien jaar in het Koninklijk Tehuis voor Oud-Militairen en Museum Bronbeek in Arnhem: ‘Als veteraan voel ik me hier thuis. Ik vertegenwoordig nog altijd de groep militairen van 1945-1950 op de Indië-herdenking in Den Haag en de jaarlijkse KNIL-herdenkingen. Ik vind het belangrijk dat de geschiedenis aan de nakomelingen van deze groep militairen wordt doorverteld. Daarom werk ik mee aan interviews en documentaires, zoals ‘De jongens van Soekaboemi’ of ‘Onze jongens op Java’, en neem ik deel aan theatervoorstellingen en schoolprojecten.’

Kerrebijn is trots op de nominatie voor de Witte Anjer Prijs 2023 en wil zich blijven inzetten voor de veteranen en in het bijzonder voor de militairen van 1945-1950. Hij is blij met de maatschappelijke erkenning voor de Indische en Molukse gemeenschap, wier geschiedenis lange tijd onderbelicht is gebleven in de Nederlandse historie.