verhalen

"Jij bent een echte man, we moeten drinken"

Rob Remie wilde net zijn vervolgopleiding beginnen, toen hij werd opgeroepen voor de dienstplicht. Het zou de loop van zijn carrière drastisch veranderen. Als onderdeel van Dutchbat I maakte hij de oorlog in Bosnië van dichtbij mee. Inmiddels heeft Rob de dienst verlaten en zet hij zijn opgedane kennis en ervaring in voor veteranen en ambtenaren die een trauma hebben opgelopen door hun werk.

“Bij Defensie gaan was nooit de bedoeling. Ik was 17 jaar en aangenomen op de MTS, toen ik werd opgeroepen voor de dienstplicht. Ik dacht: als ik dan toch in dienst moet, ga ik voor beroeps kaderlid. Dan leer ik tenminste iets en als ik het niet haal, heb ik mijn dienstplicht in ieder geval vervuld. Uiteindelijk bleef ik 20 jaar plakken en heb ik in die tijd de opleiding KMS, OCOSD en een universitaire opleiding met goed gevolg afgerond.”

“In 1994 werd ik als onderdeel van Dutchbat I uitgezonden naar de enclave Srebrenica in Bosnië. Ik was plaatsvervangend compagniescommandant van de Charlie Tijger Compagnie. Van mijn commandant kreeg ik informatie dat er aan alles tekort was in de enclave, doordat de Serven de bevoorrading traineerden. Volgens de militaire doctrine doe je in een oorlogssituatie alles om je taak uit te voeren, ook agressief bevoorraden. Ik heb onze voertuigen volgepropt met munitie, wapens, kevlar en andere voorraden.”

‘In de verte zagen we hele eenheden omhoog rennen en in een vuurgevecht terecht komen.’

“We reisden met manschappen, voorraden en munitie in konvooi van 35 voertuigen van Split naar Srebrenica. Dat was 400 km dwars door gebieden waar gevochten werd en met steeds schuivende frontlijnen. Dat het oorlog was, werd ook duidelijk toen we bij een controlepost ALFA “0” kwamen en niet verder konden. In de verte zagen we hele eenheden omhoog rennen en in een vuurgevecht terecht komen. Bosnische moslims die vochten tegen Bosnische Serviërs. We zaten met onze verrekijkers in het zonnetje met een bak koffie erbij, terwijl verderop mannen werden beschoten met vuurwapens en mortieren. Dat was heel surrealistisch.”

“De volgende dag zijn we opnieuw naar ALFA “0” gereden. Ik liep met mijn transportbrief naar de tolk en de kapitein van de Bosnische Serven. ‘Ik ga jouw hele konvooi bekijken’, zei hij. Ik antwoordde: ‘Dat denk ik niet. Jij mag met me meelopen, ik laat je zien wat je wilt en na een uur rijd ik door.’ Ik was niet van plan om maar een centimeter toe te geven. Toen de klep openging en hij al die munitie zag, ontstond er natuurlijk discussie. Hij wilde ons zeker niet laten passeren. Na een uur zei ik tegen de tolk: ‘Zeg maar dat het konvooi binnen 5 minuten gaat rijden met of zonder toestemming.’”

 

“Na een uur gaf ik mijn mannen het teken doorrijden. Die kapitein sputterde wat, maar uiteindelijk zei hij: ‘Je bent een echte man, we moeten drinken.’ Een paar flessen later zijn we gaan rijden. Dit typeert wel de manier waarop Serven in de strijd stonden. Je moet een beetje een baasje zijn, anders gaan ze je uitkleden. Ze waren gewend om van transporten te grijpen wat ze konden. Uiteindelijk hebben we nog wel wat medicijnen voor de Servische kapitein achtergelaten.”

Net nadat ik onder vuur ben genomen door vijandelijke eenheid terwijl ik voor de opstelling liep, locatie OP Alfa nickname “the end of the world”

“Onze taak was om in de enclave Srebrenica vanuit vaste en tijdelijk posten patrouilles uit te voeren. Ter verdediging richten we huizen en opstellingen in tot zogenaamde strong points en we observeerden en rapporterden van acties van de strijdende partijen. Met mijn compagnie van 120 man moesten we 20 vierkante kilometer veiligstellen. Een vrij onmogelijke opdracht. We liepen en reden patrouilles in gebieden vol met mijnen. Er waren dagelijkse beschietingen.”

 

“We hadden posten in de bergen overgenomen van de Canadezen. De veiligheid en logistieke autonomie verschilden nogal per post. Sommige posten hadden drie radio’s, andere nul en niet overal was een aggregaat aanwezig. En de gewondenafvoer liet echt te wensen over. Ik heb de beperkte middelen zo herverdeeld dat iedere post dezelfde basisvoorzieningen had, zoals een eigen aggregaat, een radio, een 81mm mortier of flairs en een anti-tank wapen. Tenslotte kreeg iedere post een YPR pantservoertuig met verbindingen waarmee ook gewonden vervoerd konden worden.”

‘We liepen en reden patrouilles in gebieden vol met mijnen. Er waren dagelijkse beschietingen. ’

“De beleving van een missie en hoe je ervaringen achteraf laadt, zijn per lichting en per individu verschillend. Het ligt er ook aan waar je precies gezeten hebt en wanneer. En het hangt af van wat je je voorstelt van een missie. Sommigen zeggen: ‘Ik kwam er om mensen te helpen.’ Als er dan heftige dingen gebeuren, is het lastig om daarmee om te gaan.”

 

“Onze missie werd inderdaad een humanitaire missie genoemd en daar ben ik het niet mee eens. Als er militairen en wapens meegaan, moet je ervan uitgaan dat er gevochten kan worden. Anders kun je net zo goed het Rode Kruis of Artsen zonder Grenzen sturen. Ik heb het met onze eenheid steeds als een gevechtsmissie benaderd: als we niet hoefden vechten en humanitaire hulp konden bieden, was dat mooi meegenomen maar het was bijzaak. Ik denk dat ik er daardoor goed mee om kan gaan.”

 

 “Een overgang maken van militair naar burger gaat niet. Dat moet je accepteren. En je moet vooral kijken naar wat je in de burgermaatschappij kan met je opgedane ervaring. Systematisch werken en van chaos iets maken bijvoorbeeld, daar ben je goed in als veteraan. Ik gebruikte dat na mijn diensttijd bij het reorganiseren van bedrijven en tegenwoordig in mijn functie als hoofd bedrijfsvoering en teamleider bij Dolderman Letselschade. We staan veteranen en ambtenaren met letsel als gevolg van hun werk bij.”

‘Al onze medewerkers worden door een militair psycholoog getraind in het omgaan met mensen met trauma’s.’

“Je zou misschien denken dat veteranen weten welke regelingen er zijn en waar ze kunnen aankloppen, maar dat is niet zo. Veel veteranen zijn kort in dienst geweest en kennen de weg binnen de organisatie niet. Als je er slecht aan toe bent, ben je sowieso tot minder in staat. Bovenal is het gewoon een ingewikkeld en onoverzichtelijk proces. Er zijn wel veel verschillende hulpverleningsprogramma’s en een stuk of vijf organisaties die zich ermee bemoeien. De zoektocht duurt vaak te lang en dat brengt frustratie.”

 

“Wij proberen veteranen die bij ons aankloppen zo goed mogelijk te begeleiden. Al onze medewerkers worden door een militair psycholoog getraind in het omgaan met mensen met trauma’s. Veteranen, militairen en politieambtenaren worden tweemaandelijks gebeld om te bespreken waar ze staan in hun proces en om te adviseren over vervolgstappen. We zien dat als onze maatschappelijke rol. Overigens vind ik dat Defensie met de invoering van de veteranenwet en de reorganisatie van het Veteraneninstituut een geweldige bijdrage levert aan het bijstaan van ambtenaren.”

 

“Ik voel me veteraan, maar niet elke dag. Dat ik met mijn ervaring nu iets kan betekenen in het werk wat ik doe, vind ik belangrijker dan het veteraan zijn zelf. Ik heb niet het gevoel dat ik in strijd ben met mijn voormalige werkgever. Door het proces te optimaliseren en informatie gestructureerd aan te leveren, help ik hen indirect hun verantwoordelijkheid te nemen. Defensie heeft volgens de wet namelijk een bijzondere zorgplicht voor zijn medewerkers. En niet alleen voor de medewerkers zelf, maar ook voor de tweede generatie en in het geval van bijvoorbeeld de KNIL-veteranen voor de derde generatie. Trauma’s kun je doorgeven, daarom hebben ook kinderen en kleinkinderen soms hulp nodig. Ik zet me er, samen met de partners in dit werkveld, graag voor in dat die hulp er komt.”