‘M’n luitenant had mijn hond doodgeschoten’
Ruim 60 jaar na zijn missie staat alles nog helder voor de geest van Piet Stoutjesdijk. Van de wekenlange patrouilles door de jungle tot de sadistische luitenant die zijn hond doodschoot. Hij is zelfs een keer bijna overleden, doordat hij met zijn zelfgebouwde vlot de wilde oceaan opdreef. Naar uren hopen en bidden werd hij gered. Deze avonturen en het kameraadschap hebben hem als mens gevormd. Iets waar hij zijn leven lang profijt van heeft gehad en dankbaar voor zal zijn.
‘Ik vond het prachtig om in dienst te gaan. Vroeger snakte ik al naar avontuur. Ik heb me ooit zelfs opgegeven voor een expeditie naar de Zuidpool. Die vlieger ging echter niet op, maar dat gevoel speelde wel bij mij.
Toen ik werd opgeroepen voor een militaire keuring, ging mijn voorkeur uit naar de marine. Dat voornemen was voornamelijk gebaseerd op het mooie uniform. Daarmee hoopte ik o.a. indruk te maken op de meiden. Helaas voor mij, zocht men specialisten voor het Korps Mariniers. Het resultaat was een marine outfit waarmee ik wel scoorde bij mijn vrienden, maar niet helaas bij de meiden.’
‘Ik had soms wel problemen met leidinggevenden. Sommigen hadden echt de pik op iedereen. Zo werd ik tijdens de opleiding beschuldigd van onechtelijke toe-eigening van staatseigendom. Wat bleek: op mijn baret was een haartje van m’n bed terechtgekomen. Echt heel heftig en niet leuk. Later tijdens m’n uitzending in Nieuw-Guinea heeft een luitenant ook mijn hond doodgeschoten. Op die kazerne waren namelijk heel veel zwerfhonden. Net als andere soldaten had ik een hond geadopteerd. Dat was echt m’n maatje. Dat werd gelukkig ook geaccepteerd door de leiding. Tijdens mijn afwezigheid zou iemand anders voor hem zorgen. Dit had ik ook bij de desbetreffende luitenant gemeld. Vlak voordat ik vertrok hoorde ik dat mijn hond was doodgeschoten. Hoe kun je zoiets doen? Het is inmiddels bijna 60 jaar geleden, maar dat doet nog steeds heel veel pijn.’
‘Ik heb het plaatje nog precies voor me. Het tentenkamp. De suikerplantage. Het St. Elizabeth-ziekenhuis in Semarang. De baboe die voor ons kookte. De man die ik moest verhoren, maar die niks wilde zeggen. Maar vooral de hitte die daar was. Het zweet gutste continu over je lijf. Soms waren we drie weken op patrouille geweest in de jungle. Dan was je wel 5 kilo afgevallen en had je wel een week nodig om aan te sterken. Daar kwamen we vaak niet aan toe. Met enige regelmaat kwam er weer een oefening achteraan. Het was absurd. Niet normaal hoe zwaar dat was. Sindsdien doseer ik altijd mijn water. Als ik nu ga wandelen in het bos bewaar ik altijd een beetje water. Ik gooi het liever aan het einde weg dan dat ik het opdrink. Zo is het bijna 14 maanden doorgegaan, zonder enige vorm vakantie of rust.’
Tijdens mijn tijd in Nieuw-Guinea heb ik ook bijna het loodje gelegd. We hadden allerlei manieren gevonden om onszelf bezig te houden. Met een paar maten had ik een vlot gebouwd, zodat we konden vissen. Een keer was ik net klaar met vissen en wilde ik terugvaren naar het land. Het lukte niet. Ik kon met de stok niet meer bij de bodem komen. Peddels hadden we ook niet. Blijkbaar was de trek naar de zee extra sterk. Ik durfde niet te zwemmen, omdat er haaien konden zijn. Het eiland werd steeds kleiner totdat ik het niet meer kon zien. Een paar uur ging voorbij. Ondertussen werden de golven steeds hoger en wilder. Ik was ten einde raad! Waar zou ik aan overlijden? De hitte, de dorst of verdrinking? Tot mijn verbazing werd ik uiteindelijk gered door een aantal Papoea’s in een bootje. Die zijn mij toevallig tegengekomen. Die dag besloot ik altijd naar de kerk te gaan.
Na anderhalf jaar was ik blij dat ik weer naar huis kon. Toch was het wel heel erg wennen. De winters hier waren koud! Heel anders. Vaak legde ik in het café mijn bier op de verwarming, zodat het minder koud was. Ik raakte helemaal vervreemd. Anderhalf jaar is ook een behoorlijk lange tijd om weg te zijn. Ik had daar wel willen blijven. Ik zag geen toekomst in Nederland en begon te drinken. Op een gegeven moment ben ik zelfs door m’n ouders uit huis gegooid. Uiteindelijk duurde het ruim een jaar voor de zaken allemaal weer op een rijtje had. Als ik terugdenk aan deze tijd dan loopt de sfeer en kameraadschap als een rode draad door mijn leven. Die hebben mij gevormd tot een volwaardig lid van de maatschappij. Iets waar ik de rest van mijn leven profijt van heb gehad.