verhalen

“Dat onbeschrijfelijke verdriet vergeet je nooit meer”

Ludy de Vos is hoofd van de afdeling ‘Erkenning en Waardering’ van het Nederlands Veteraneninstituut. Hij is al 40 jaar militair en tegenwoordig ook parttime boer. ‘Wat voor militair ik ben? Ik ben vooral een gepassioneerd iemand, die iets voor de samenleving wil doen. Als ik me ergens in vastbijt dan laat ik het nooit meer los. Ik vind het heel belangrijk om een opdracht tot een goed eind te brengen, maar daarbij staat de mens altijd voorop. Ik zal nooit over de rug van mensen dingen regelen, maar altijd met mensen.’ 

PODCAST 'MEE OP MISSIE'

Bekijk de podcast op Youtube of beluister de verhalen via Spotify, Apple podcasts of alle andere podcast platforms.

Ludy groeide op in Zeeland, op een boerderij. Hij stamt af van een lange lijn van boeren, maar er werd nooit van hem verwacht het bedrijf over te nemen. Ludy raakte al op jonge leeftijd geïnteresseerd in de militaire organisatie. De boerderij lag op de plek waar de Slag om de Schelde had plaatsgevonden in 1944. Op de boerderij was hij geïnspireerd geraakt door de verhalen van een Britse commando die in 1944 tijdens de Slag om de Schelde nabij gelegerd was en nadien iedere zomer terugkeerde naar de boerderij. In 1983 vertrok Ludy naar de Koninklijke Militaire Academie in Breda. ‘Ik heb mijn hart gevolgd en heb het groene pak aangetrokken.’

Na de Koninklijke Militaire Academie kwam Ludy tijdens zijn plaatsing in Duitsland als jonge luitenant voor het eerst in aanraking met helikopters. Hierna was hij vanaf het eerste uur betrokken bij de nieuw opgezette Luchtmobiele Brigade. Hij werd de eerste kapitein van de opleiding voor de Luchtmobiele Brigade. Met een glinstering in zijn ogen vertelt Ludy: ‘Pantservoertuigen brengen militairen naar een plek om een opdracht te kunnen uitvoeren. Een heli heeft een hele nieuwe dimensie. Het is een mooi middel om snel verrassende dingen mee te doen. Het was ook een middel om de tactieken en technieken die ik had geleerd toe te kunnen passen. Het gaf me een kick om het beste uit mezelf te halen. Het past heel goed bij wie ik ben.’

‘Toen wist ik al dat we voorbestemd waren om naar Srebrenica te gaan.’

In 1993 werd Ludy compagniescommandant. Hij mocht een eenheid van militairen die hij zelf had opgeleid onder bevel nemen. ‘Toen wist ik al dat we voorbestemd waren om naar Srebrenica te gaan.’ Ludy was onderdeel van Dutchbat-II, het tweede Nederlandse VN-bataljon. In 1994 vertrok Dutchbat-II naar Bosnië om Dutchbat-I af te lossen. ‘Er ging geen dag voorbij dat er geen schietincidenten, gijzelingen, aanvallen op konvooien of andere vormen van intimidatie plaatsvonden. Wij zaten met onze blauwe helmen midden in een gewapende strijd. We waren een soort scheidsrechters op een demarcatielijn waar we probeerden de verschillende partijen niet met elkaar in contact te laten komen.’

‘Het kabinet heeft het vorig jaar uitgeroepen tot een onmogelijke missie. Ik heb het zelf nooit zo gezien, omdat wij de missie met alles binnen onze macht mogelijk hebben gemaakt. Dit is op sommige momenten ook gelukt door de onverzettelijkheid van mijn mannen en vrouwen. Ik moet wel eerlijk zeggen dat ik veel heb gevraagd van mijn eenheid om een verschil te kunnen maken in het gebied. Dat is niet eenvoudig geweest. Inmiddels praat ik ook over een onmogelijke missie. Ik moet mijn mensen wel recht doen. Het is 25 jaar geleden maar er gaat geen dag voorbij dat ik geen contact heb met de mannen en vrouwen van die missie.’

‘Inmiddels praat ik ook over een onmogelijke missie. Ik moet mijn mensen wel recht doen.’

Ludy leidde een eenheid van 160 mannen en vrouwen. De situatie was zo afschuwelijk dat een derde van zijn manschappen uitviel door psychische problemen. Zijn eenheid bestond uit veel 19 tot 21 jarigen. ‘Ik moest hun dan echt uit de opstellingen halen, omdat ze zoveel mee maakten elke dag. Je zag hoe mensen elkaar afslachtten, elkaar te lijf gingen en wat jonge kinderen overkwam. Daar ben je nooit mentaal op voorbereid, maar bij jonge mannen en vrouwen maakt dat nog meer indruk. Er zijn mensen die het helaas niet hebben kunnen verwerken en zelfmoord hebben gepleegd.’

‘Je moet het beste voor je missie en voor je mensen doen. Dat is niet altijd te verenigen met elkaar. Dat vreet wel aan je als commandant. Voor mij zijn mensen het allerbelangrijkste kapitaal, maar ik heb mijn eigen mensen ook dingen moeten laten doen waarvan ik diep in mijn hart wist dat je die als commandant het liefst wilt vermijden.’

‘Cor stapte in de laatste uren van zijn missie op een hele zware bermbom.’

In 2006 gaf Ludy als bataljonscommandant leiding aan 600 militairen in Afghanistan. ‘In de nacht van 20 april 2007 werd ik gebeld dat een van mijn mannen gesneuveld was. Cor Strik. Ze hadden net hun laatste actie uitgevoerd en waren onderweg naar het kamp om terug te keren naar Nederland. Cor stapte in de laatste uren van zijn missie op een hele zware bermbom. Hij was op slag dood. Ik heb met een maatschappelijk werker van Defensie het nieuws aan zijn ouders gebracht. Dan zie je dat onbeschrijfelijke verdriet en het ongeloof. Dat ongeloof gaat pas weg als ze hun kind hebben gezien. Het duurde heel lang voordat het lichaam terug was in Nederland, omdat het zo diep in Afghanistan was. De verwachting van de familie is dat ze hun zoon kunnen zien. Het lot als commandant is om te bepalen of het lichaam toonbaar is voor de nabestaanden. Het is je plicht, maar het zijn momenten die ik liever niet had meegemaakt.’

Ludy gelooft na de val van Kabul nog steeds dat de missie zin heeft gehad. ‘Is dat een soort naïviteit of de wil het goed te praten? Misschien wel, maar ik geloof het ook oprecht. Toen wij er waren, heb ik gezien hoe ze het heft weer in eigen handen konden nemen en op hun manier konden besturen. Heel anders dan de situatie nu. Ik denk dat elke vorm van tirannie zoals de Taliban gedoemd is om te mislukken. Ik denk dat er uiteindelijk mensen op gaan staan die daar geen genoegen mee nemen. Dat is wat de geschiedenis ons leert.’