verhalen

"Als vrede je missie is"

Lees hier het hoofdstuk over veteraan Robert Ghielen uit het boek ‘Als vrede je missie is’, geschreven door Mineke de Vries. Onderaan de tekst vindt u een code waarmee u korting krijgt bij de aanschaf van het boek.

Hoewel de term vredesmissie anders doet vermoeden, komen militairen niet zelden in heftige oorlogen terecht. Extreme situaties, geweld of de machteloosheid van niet mogen ingrijpen kunnen ertoe leiden dat een trauma ontstaat (Post Traumatische Stress Stoornis). Controleverlies, nachtmerries, geweldsuitbarstingen, altijd alert zijn: trauma betekent afscheid nemen van degene die je was. Met de juiste hulpverlening is aan te leren hoe hiermee te leven. Soms echter blijkt het oppakken van het dagelijks leven moeizaam dan niet uitgesloten. Mensen raken buiten het zicht van de zorg, kunnen uiteindelijk buiten ieders blikveld raken. Ontwrichte gezinnen en isolement zijn geen uitzondering. Goed getrainde militairen die maar één doel voor ogen hadden – de vrede en veiligheid van hun medemens – kwamen zelf beschadigd uit de strijd. Als geen ander verdienen zij erkenning en waardering voor hun werk. Veteranen vertellen in dit boek openhartig over hun uitzending, het hulpverleningstraject, hoe ze hun leven oppakten of waardoor het niet meer lukte. Afgewisseld met verhalen van hulpverleners en het thuisfront ontstaat een indringend beeld van de keerzijde van militaire inzet voor vrijheid. De boeiende verhalen in deze bundel werden opgetekend door Mineke de Vries, ervaren journaliste en auteur van diverse boeken over maatschappelijke onderwerpen.

Ik was tijdelijk vrijgezel

Een nieuwbouwwijk in Tiel. Het is nog vroeg in de morgen, een grauwe grijze dag. De kinderen zijn net door Esther naar school gebracht. Robert komt juist de straat ingelopen als ik bij hun huis aanbel. Aan de lijn zijn hulphond, die hij vier maanden heeft. Esther wil vandaag open en eerlijk vertellen over de littekens die hun jonge gezin opliep ten gevolge van Roberts trauma’s. Over hoe ze er alleen voor stond, over de onmogelijkheid van de kinderen om contact met hem te krijgen, over het feit dat vriendinnetjes niet meer konden komen spelen. Over de smoezen die ze verzon als ze zonder Robert de kinderverjaardagen vierde en zonder hem op ouderavonden verscheen. ‘Als we maar één gezin kunnen bereiken met ons verhaal, is ons dat meer dan waard. Je bent niet alleen als je dit herkent.’ En er is maar één advies: praat erover.

We zitten aan de keukentafel, de hond ligt ernaast op zijn kleed. Op tafel liggen kleur- en tekenspullen van de dochters. Daartussen een mapje met getekende letters voorop: PTSS. Lichtblauw ingekleurd. Het is voor de spreekbeurt van vrijdag van de oudste dochter, ze zit in groep 8. Esther: ‘Dat onderwerp hoort niet bij die leeftijd. Maar het onderwerp hoort wel bij ons gezin.’ De nuchtere Esther, zelf ook als militair opgeleid, is een vrouw die de wind eronder heeft, die de wind eronder móest houden. ‘Het is overleven en doorgaan. We hadden het graag anders gezien, maar het is zoals het is. Hij heeft demonen in zijn hoofd, wij dealen met de gevolgen daarvan.’ Het duurt jaren voor je doorhebt dat er iets echt niet klopt. ‘Je vindt het heel lang gewoon als je ’s morgens tegen de kinderen fluistert: ‘’Ga maar zachtjes naar beneden, eet je boterham en praat maar niet. Papa heeft een slechte dag.’’

‘De watjes van Defensie’

Het gezin kwam acht jaar na de missie van Robert in zwaar weer terecht. Ze raakten elkaar bijna kwijt en stuitten op veel onbegrip uit de omgeving. Schaamte en ontkenning maakten uiteindelijk plaats voor openheid en acceptatie. In dat kader past dit verhaal. Om te begrijpen hoe het zover kon komen, volgt eerst het verhaal van Roberts missies.

Robert, goedgekeurd voor de politieopleiding, vond in 2000 een brief van Defensie op de mat dat hij tevens was goedgekeurd voor de brandweer van de luchtmacht. Hij koos voor Defensie en werd opgeleid in Woensdrecht tot brandweerman op de militaire basis Volkel. Vanaf deze vliegbasis oefenen F-16’s – die overigens in de loop der tijd worden vervangen door F-35’s – voor missies wereldwijd in het aanvallen van gronddoelen en het zorgen voor luchtverdediging. Robert: ‘De brandweer is bij alle vliegbewegingen – landen, opstijgen, tanken – aanwezig voor het geval er iets mis gaat.’ Toen hij net klaar was, kwam hij Esther tegen die juist begon aan haar opleiding. Robert: ‘Onze opleiding is uitgebreider dan de burgerbrandweeropleiding. Vliegtuigen worden namelijk zo heet, daar kan een gewone brandweerman niet naar binnen. Als je goed kijkt hoe de vlammen gaan, als je je precies houdt aan wat je hebt geleerd, kun je, terwijl het aan het plafond 1500 graden is, laag bij de grond zelfs even je handschoenen uitdoen.’ Robert werd gestationeerd op de brandweerkazerne van vliegbasis Soesterberg, de basis waar toen de helikopters van de luchtmacht waren gestationeerd, Esther bleef in Volkel. ‘We worden de padvinders van Defensie genoemd. Waar de landmacht in tentjes slaapt en einden loopt van A naar B, nemen wij alles mee in het vliegtuig en slapen in luxe hotels.’ Hoewel ze als de watjes van Defensie bekend staan, hebben ze wel de zwaarste keuring doorstaan op het gebied van longinhoud, conditie, uithoudingsvermogen en kracht. Waar de keuringen van A tot G gaan – G is voor kantoorpersoneel – geldt voor de brandweerman A. ‘Je loopt namelijk met zware spullen te sjouwen. Als test moesten we met gehele bepakking en volle slang drie verdiepingen oplopen. Dat is best heftig.

Lichtstraal in de heli

In 2007 werd Robert uitgezonden naar Afghanistan: ‘Een vredesmissie, maar het was gewoon oorlog’. Robert viel onder de luchtmacht, dan blijf je op het kamp. ‘Daar word je ook op getraind: je weet hoe om te gaan met je wapen, maar gebruiken doe je het niet. Ik had het dan ook nooit bij me en bovendien paste het niet bij mijn uniform en apparatuur. Ook zo’n scherfvest past niet als je met ademlucht op je rug loopt. Als je dus als brandweerman in je felgele pakkie open en bloot midden in die woestijn staat en er gebeurt wat, dan weet je wat je te doen staat, maar dan moet de landmacht je wel beschermen.’ Als je je veiliger voelt in een gewoon uniform heb je overigens de keus om dat te dragen. ‘Maar dat is niet bestand tegen vuur en chemicaliën en daarbij ben je niet verzekerd als je brandwonden oploopt.’

Niet buiten het kamp komen betekent in de ogen van anderen ook dat je weinig meemaakt, geen trauma kunt oplopen. Robert zou het anders ervaren. Terwijl de groep waarmee hij was aangekomen doorging naar Tarin Kowt, moest hij achterblijven voor een medische behandeling: hij had op de heenreis van 48 uur zijn voeten stukgelopen op de zogenaamde desert-schoenen, een soort ‘kartonnen kistjes’, dunner en luchtiger voor de hitte daar. Hij kon kiezen: of terug of 24 uur blijven voor behandeling. Hij koos voor het laatste en nadat hij in een Amerikaans legerhospitaal door een Belgische arts in Kabul was behandeld, kon hij met een Amerikaanse helikopter mee om weer aan te sluiten bij zijn groep. Maar de helikopter met Amerikaanse crew van drie man, drie Australiërs en twee Duitsers werd kort voor de landing beschoten. ‘Ik hoorde twee immense klappen gevolgd door gerinkel van hulzen die vielen: kogels die de Amerikanen afvuurden.’ Tijdens een EMDR-sessie later, waarbij hij precies op een rijtje moest zien te krijgen wat er was gebeurd, herinnerde hij zich de Amerikaan die bij de uitgang zat en steeds het gebaar met zijn hand ‘Kalm maar’ maakte. Links boven zijn hoofd kwam een straal licht naar binnen: een kogelgat. Ook voorin het toestel zag hij later een gat. Robert heeft geen idee of er nog meer waren en ook niet of ze van onderen zijn beschoten. ‘In een heli zit je altijd op je helm om kogels van onder tegen te gaan. Die gaan als schampschotten langs je omhoog of raken je armen, maar in elk geval niet de vitale organen.’ De piloot begon tactisch te vliegen, wat betekent dat de hij de helikopter naar links en rechts, naar onder en boven stuurde om niet recht in de loop van de tegenstander te liggen. ‘Het is het meest aannemelijk dat de Afghanen – die vanaf kamelen en ezels overigens niet heel scherp schoten – ons hebben aangevallen.’ Hij stapte beduusd uit de helikopter, de Duitser zei: ‘Wow, dat we dit hebben meegemaakt.’ Daarna ging ieder zijn eigen weg. Robert wilde zijn verhaal doen aan de sergeant-majoor die hem ophaalde, maar die had weinig aandacht en was gehaast omdat ze een afgaande ploeg moesten aflossen. ‘Het was dus helm op het hoofd en aan het werk. Als brandweer heb je 24/7 tot op de wc de portofoon bij je, dus tijd om nog aan de helikoptervlucht te denken was er niet.’

Toen hij jaren later vanwege de beschieting het Draaginsigne Gewonden aanvroeg, voldeed hij niet aan de eisen: hij wist niet wie hem had beschoten en had niet teruggeschoten. Bovendien waren er geen getuigen: hij stond samen met zijn groep geregistreerd als zijnde aangekomen op 25 februari. ‘Sommigen herinneren het zich nog vaag dat ik een dag later kwam, maar iedereen is na aankomst zo druk met zichzelf en de opbouw dat je echt niet let op wie je wanneer ziet.’ Toen hij op zoek ging naar de vluchtgegevens in Amerika, bleek dat die na twee jaar vernietigd werden, vanwege het enorme aantal Amerikaanse vluchten. Vanwege gebrek aan bewijs is Robert voor Nederland nooit in die helikopter mee geweest. ‘Het doet geen goed aan de erkenning van juist datgene wat me zo getroffen heeft.’

Militaire inzet in Afghanistan

Reeds aan het begin van 2007, het jaar dat Robert werd uitgezonden, discussieerde de Nederlandse regering over verlenging van de missie. Er was dat jaar namelijk sprake van een toename van geweld, dat vele levens eiste en ook onder Nederlandse troepen tot verliezen leidde. Hier een korte terugblik op de achtergrond van het militair ingrijpen in Afghanistan dat in 2001 volgde op de aanslag op de Twin Towers en het Pentagon met door Al Qaida gekaapte vliegtuigen. De terroristische beweging Al Qaida had onderdak in Afghanistan gekregen van de Talibangroepering, – taliban, het meervoud van talib, betekent ‘student theologie’- waarmee steeds meer werd samengewerkt. In trainingskampen stoomden zij naast eigen leden ook Talibanvechters klaar voor de strijd. Het was in 1994 geweest – nadat al langer verschillende stammen en krijgsheren elkaar naar het leven hadden gestaan – dat de fundamentalistische Taliban opeens de macht naar zich toetrok. Hun leider Mohammed Omar wilde Afghanistan omvormen tot een streng islamitisch land met strikte naleving van regels. Een half jaar voor de aanslag in New York werd nog een wet voorbereid die niet-moslims verplichtte een merkteken te dragen. In steden werden lijfstraffen ingevoerd en men werd verplicht executies bij te wonen. Hoewel de Verenigde Staten de Taliban aanvankelijk steunden, werd de verstrengeling met Al Qaida hen een doorn in het oog. Na de aanslagen van 11 september 2001 werd de uitlevering van de leider van Al Qaida, Osama bin Laden, geëist. Maar toen de Afghanen de Amerikaanse eisen afwezen, viel Amerika met bondgenoten Afghanistan binnen. Tijdens deze operatie (Enduring Freedom) werden honderden buitenlandse strijders die zich bij de Taliban en Al Qaida hadden aangesloten gevangengenomen en overgebracht naar de gevangenis Guantánamo Bay op Cuba. Kort na de inval werd een internationale troepenmacht in Afghanistan geïnstalleerd, waaraan ook Nederland vanaf 2002 deelnam: de International Security Assistance Force (ISAF). Er kwam een nieuwe Afghaanse regering, een nieuwe grondwet en meer dan vijf miljoen vluchtelingen keerden terug naar hun woonplaats. Het Talibanregime was verjaagd, maar niet verslagen: de strijders  trokken de bergen in, waar ze uitgroeiden tot een guerrillagroepering. Hoewel de Amerikanen in 2012 het plan hadden opgevat de taken over te dragen aan het Afghaanse leger en de politie om vervolgens het land te verlaten, woedde de oorlog voort. De afname van buitenlandse troepen leidde ertoe dat de Taliban weer steeds meer terrein won in het land. Dit en beginnend diplomatiek overleg tussen de VS en de Taliban zorgde ervoor dat er steeds meer discussie kwam over de vraag of de militaire inzet wel zin heeft gehad. De twijfel hierover werd eind 2019 verder gevoed  toen uit interviews met Amerikaanse sleutelfiguren bleek dat zij al veel langer twijfelden aan de zin van een militaire interventie. Drie opeenvolgende presidenten stuurden desondanks tienduizenden militairen. Een Nederlands onderzoek van niet veel later bevestigde dat veel militairen zich onder druk gezet voelden om de missie rooskleuriger voor te stellen dan ze was. Politieke debatten over de Nederlandse aanwezigheid in Afghanistan volgden opnieuw. In 2020 leek de oorlog na negentien jaar zijn einde te bereiken door vredesonderhandelingen tussen de Taliban en Amerika.

Another fucking finger

Terug naar 2007, toen de vijandigheid van de Taliban, die bezette gebieden wilde terugveroveren, enorm toenam. Het was ten tijde van de Task Force Uruzgan, een vredesmissie in de provincie Uruzgan, waaraan Nederland – ondanks veel politieke discussie – van 2006 tot 2010 deelnam. Robert: ‘Het was het heftigste jaar qua beschietingen. Ik zag er veel gruwelijkheden van.’ Omdat naast hun post de medische post was, werd de brandweer vaak ingezet om gewonden daarheen te begeleiden. Op een dag kreeg hij een meisje van een jaar of acht in zijn armen geduwd. Ze gilde het uit, waardoor hij haar wat steviger vastpakte, maar daardoor krijste ze harder en harder. Hij pakte een tas aan die bij haar hoorde. Toen hij haar had afgezet, zat hij onder het bloed. Later bleek dat haar linkerarm eraf was, de open wond had hij tegen zich aan gehouden. In de tas zat haar arm. ‘Voor je er goed over na kon denken deed het volgende zich alweer voor.’ Robert vertelt schijnbaar emotieloos door. ‘Vlak voor de poort van ons kamp was er een suïcidebom afgegaan. Iemand had zich voor een bushmaster van ons opgeblazen. Met de spuit van de tankauto moesten we die auto schoonspuiten. Mijn collega liep meteen kokhalzend terug. Wat ik zag, was gewoon spaghetti, het bleken de hersenen te zijn.’ Het is even stil, pas aan het eind van ons gesprek komt hij op dit voorval terug. De Amerikanen vroegen ook een keer of de brandweer hun helikopter wilde schoonspuiten. Hij ging met de hogedrukspuit naar binnen en zag een vinger liggen. ‘Die Amerikaan zei alleen: ‘’Shit, another fucking finger!’’ Het waren niet alleen deze dingen die indruk maakten op Robert. ‘Het was ook dat constante geluid van het luchtalarm en van het pantservoertuig dat constant granaten afvuurde.’ Die geluiden blijven in je hoofd zitten en dat is wat de tijd rond oud en nieuw zo ondraaglijk maakt, zegt Robert. ‘Al dat vuurwerk om twaalf uur is niet erg, maar het is juist de tijd ervoor dat er elk moment onverwacht een knal is, dat is rampzalig.’ Roberts blik keert naar binnen en dan lacht hij een beetje: ‘Tja, de landmacht zegt altijd: Wat maken jullie nou mee? Je hebt nooit in een vuurgevecht gezeten. Dat klopt, maar de geluiden ken ik wel. En al die andere dingen.’ Robert hield in Afghanistan een dagboek bij, hij noteerde in 400 pagina’s alles bij wat er gebeurde, met de tijd erbij. En hij sloot elke dag af met een gedicht. Het was zijn manier om dingen te verwerken.

Iedereen verandert na een missie

Op weg naar huis was er de standaardstop voor drie dagen op Kreta. ‘Er kwam een piepjonge psycholoog, zo van de opleiding, die vroeg: “Wat hebben jullie meegemaakt en wie wil daarover praten?” Het was bijna lachwekkend, niemand had behoefte haar iets te vertellen en bovendien had je toen nog nergens last van. Je wilde bier drinken en naar huis. Je moest er wel voor tekenen dat alles goed was.’ Esther was hoogzwanger toen Robert zes weken voor de geboorte van hun eerste kind terugkwam. ‘Je zit opeens weer in de wereld thuis. Je gaat de kinderkamer behangen, een gezinsauto kopen van het verdiende geld van de uitzending en een paar weken later ben je papa. Je vergeet per direct wat je hebt meegemaakt, je schakelt schijnbaar moeiteloos over naar dit leven.’ Esther: ‘Hij is sowieso geen prater, maar hij dacht er toen ook echt niet aan, we waren vol van ons kind en het samen zijn.’ Maar Robert beschermde Esther: ‘Waarom zou je haar ermee belasten? Dat heeft toch geen enkele zin?’

Twee jaar later werd hij weer opgeroepen voor Afghanistan. ‘Het was maar voor drie maanden, en ach je moet, dus je gaat.’ Eigenlijk was dat niet de bedoeling, want Roberts contract liep af en de laatste zes maanden van je diensttijd mag je besteden aan solliciteren, geholpen door het Bureau Loopbaan Begeleiding. Enigszins sarcastisch merkt Robert op dat ze waarschijnlijk zijn nummer zijn kwijtgeraakt: ‘Ze moeten nog steeds bellen.’ Hij kreeg geen hulp en had bij thuiskomst nog een paar weken om ander werk te zoeken. Esther: ‘Er was niks aan de hand toen hij thuiskwam. We kregen twee jaar later onze tweede dochter en hadden een mooi gezin. Ik kan geen moment aanwijzen wanneer het mis ging. Je groeit er met zijn allen in. Want hoe groot moet de verandering zijn als je het opeens zou merken? Nee, zo werkt het niet. Het gaat zo langzaam dat je het amper merkt en daarbij weet je ook dat iedereen verandert als hij van missie terugkomt. Ik wist dat vanuit Defensie als geen ander.’

Smoesjes

Robert vond een baan als ambulancechauffeur, maar ervaarde dat al snel als te confronterend. Hij stapte over naar Rijkswaterstaat. Een jaar later veranderde hij wederom. Hij stapte over naar een inspectiebureau, als infra-inspecteur. Langzaamaan werd steeds duidelijker dat er dingen niet klopten. Esther: ‘Het zal rond 2011 zijn geweest, een jaar of vier na de uitzending dat ik begon te merken dat hij harder werd in zijn reacties, dat het lontje korter werd.’ Esther betrapte zich erop dat ze steeds vaker tegen de kinderen zei: ‘Shht, zachtjes, papa staat weer op ontploffen.’ Als ze de dochters van school haalde, stonden die vaak klaar met vriendinnetjes om te komen spelen. ‘Het werd een gewoonte om een smoes te verzinnen: ‘’Nee doe vandaag maar niet, we moeten nog weg.’’ En dan bedacht ik maar weer wat, ging boodschappen met ze doen of naar de bieb. Dat betekende ook dat ik steeds niet geplande dingen aan het doen was.’ Maar op een gegeven moment waren de smoesjes op, de kinderen voelden toch ook dat er iets was. ‘Ik dacht: dan is het maar zo. Ik ga mijn kinderen niet vertellen dat het leven mooi is. Je gezin heeft er last van, je moet wel. En het treurige was dat ze dat zelf ook herkenden. Ze vroegen uit zichzelf al minder vaak vriendinnetjes mee naar huis. Maar ook als ze soms wat zaten te kibbelen of zelfs maar gewoon zaten te spelen, snauwde hij ze uit het niks af.’ Gelukkig is Robert nooit fysiek agressief geweest, vertelt ze. ‘Ik heb nooit getwijfeld aan onze veiligheid. Dat scheelt zoveel, anders had ik moeten kiezen om weg te gaan. We konden in elk geval bij elkaar blijven.’

Kappen nu!

Maar zo gemakkelijk was dat niet. Robert keerde steeds meer naar binnen en was amper nog te bereiken. ‘Hij deed niks, gewoon helemaal niks. Dan kwam ik thuis van mijn werk en dan stond het hele aanrecht nog vol. Dan viel ik uit: ‘’Had je dat nu niet even kunnen doen op die hele dag?’’ Dan had je weer gedoe en woorden. We hadden zoveel aanvaringen. Ik sprak hem overal op aan, schreeuwde in een poging hem te bereiken. Robert gaf geen sjoege, reageerde nergens op. Hij zat daar maar in zijn hoekje. Alleen al als de kinderen een glas limonade omgooiden of als er iets kleins gebeurde, werd hij woedend.’ Esther ging steeds meer gebukt onder de spanning. ‘Het gekke is, mijn lontje werd ook korter. Ik ging mijn boosheid afreageren op de kinderen. Je gaat het projecteren op degenen die je het meest lief zijn. Je staat zelf ook constant onder spanning en moet het kwijt. Ik liep op eieren. Maar tegelijkertijd wilde ik ook die leuke moeder zijn. En dat was ik niet, ik werd juist heel vervelend. Ik werd net als Robert boos om niks, viel om het minste of geringste tegen ze uit, maar vroeg me ook af: waarom doe ik dat? Alle druppeltjes maakten de emmer vol, maar zij waren de dupe.’ Dat was waar Esther diep in haar hart nog het meest boos over was. ‘Ze kunnen geen kind blijven in deze situatie. Ze moeten maar stil zijn en rustig spelen. En dan nog, hoe rustig ze ook waren, de spanning kon bij Robert alsnog oplopen en dan riep hij keihard: ‘’Kappen nu.’’ En dan hielden ze zich nog meer gedeisd dan ze al deden.’
Deze situatie werd onhoudbaar voor Esther. Het schreeuwen had geen zin, het proberen hem erbij te betrekken leek eveneens zinloos. Ze ging afstand nemen: ‘Dan zoek je het maar uit.’ Ze koos voor zichzelf en de kinderen. ‘Ik liet hem links liggen en probeerde het voor de meiden weer gezellig te maken, toch die leuke moeder te zijn. En gek genoeg, ik was ook nog gewoon gelukkig met ze.’ De liefde voor je kinderen stijgt kennelijk overal bovenuit. De dochters namen het gedrag van Esther over: ze gingen hun vader ontwijken. Robert vond daar niet zoveel van. Het raakte hem niet. Hij voelde niets meer. Soms probeerden de kinderen toch contact met hem te zoeken en gingen stil bij hem aan tafel zitten puzzelen.

Voor- en tegenspoed

Esther voer haar eigen koers. Ze ging met de kinderen op stap, zonder Robert. Op verjaardagen en feestjes verscheen ze alleen. Robert wilde pertinent niet mee, nergens heen. ‘Eerst denk je: moet ik weer alleen, maar ook dat went. Een paar keer verzin je nog een smoes, maar mensen raken eraan gewend dat hij er nooit meer bij is en stoppen met vragen. Ik voelde me tijdelijk vrijgezel.’ Alleen naar ouderavonden op school, alleen met de meisjes naar de speeltuin. Robert: ‘Ik kon het echt niet. Ik werd al gek als iemand een pen aan en uit deed, dat klonk als de inslag van een kogel. Als een kind gillend van de glijbaan kwam, kwamen de beelden van dat krijsende meisje in mijn armen terug.’ Robert dacht ‘Laat mij maar,’ vluchtte in zichzelf of ging los op zijn motor. Ook de verjaardagen van zijn dochters sloeg hij over, dan was er teveel gedoe in huis. Esther organiseerde thuis de kinderfeestjes, Robert sprong op zijn motor en was de hele dag weg.
Esther werkte veel in de avonden. ‘Eerlijk gezegd vond ik het heerlijk als ik kon gaan werken. Dan was ik uit de situatie thuis en kon ik weer even gewoon Esther zijn.’ Ze zette eten klaar of had altijd wat in de vriezer dat Robert kon opwarmen. ‘Als hij met de kinderen had gegeten, speelden ze nog even of tekenden wat, ze waren gewend geraakt zichzelf te vermaken. Ze vroegen hem niks en gingen dan zelf naar bed.’ Ze liet hen redelijk rustig met hem alleen achter. ‘Het was kort, het was te overzien. Ik had het vertrouwen dat hij ze niks zou aandoen.’ Daarentegen was ze ook niet zelden bang dat opeens de politie op de stoep zou staan. ‘Want hij zou ons niks aandoen, maar ik vreesde wel voor anderen. Hij kon zo snel ontploffen, dat hij zo iemand knock-out zou kunnen slaan. Hoewel hij van nature helemaal niet zo is, was hij buiten erg agressief.’

Zwarte afbeeldingen

Robert lag ’s nachts veel wakker en was dan actief op social media. Hij zocht een uitlaatklep in plaatjes en teksten die hem aanspraken en postte die op Instagram. Esther: ‘Als ik ’s morgens wakker werd, was het eerste wat ik deed op Instagram kijken hoe het met hem was. Aan wat hij had gepost kon ik zien hoe zijn nacht was geweest en hoe de dag zou zijn. Hoe donkerder het plaatje, hoe zwarter de dag. Het was op de duisterste dagen dat de kinderen werden geïnstrueerd vooral geen geluid te maken. ‘Eigenlijk was het wel prettig, want zo kreeg ik enigszins vat op hoe hij zich voelde.’ Robert pakt zijn telefoon erbij en laat zien wat hij zoal postte. Naargeestige, veelal zwarte afbeeldingen die te maken hebben met de hel, zwart gesluierde engelen die meer weg hebben van een doodshoofd, een zwarte hand met drie pillen erin. Teksten als: Freedom is not free, we p(r)ay for it, of They thaugt me how to put that uniform on. But I just can’t get it of.

Esther had veel momenten dat ze er helemaal klaar mee was en dacht: ‘Ik gooi hem eruit, of ik vertrek zelf met de kinderen.’ En Robert zegt: ‘Ik heb vaak gedacht: ‘’Ik kom straks thuis en dan is er niemand meer.’’’ Toch pakte Esther elke keer de draad weer op. ‘Ik heb mezelf altijd voorgehouden: het is hem overkomen, ik kan hem toch niet aan zijn lot overlaten? We zijn getrouwd in voor- en tegenspoed.’ Mensen vroegen met regelmaat waarom ze niet bij hem weg ging. Esther ketste de bal dan terug: ‘Als hij kanker had gehad, had je dat dan ook gevraagd?’ Robert prijst zich gelukkig met zijn vrouw: ‘Zij is heel sterk, dat is mijn geluk, anders had ik hier niet meer gezeten.’

Afghaanse papaverbloem

Het zal een jaar of drie geleden zijn dat het gezin aan een zwaar ongeluk ontsnapte. Esther: ‘We kwamen met de auto van vakantie terug en ik zat wat te doezelen. Vlak voor Luik schrok ik wakker en zag ons met 120 kilometer per uur op het puntstuk van een afrit afrijden. Ik schreeuwde ‘’Word wakker!”, maar hij zei: ‘’Ik ben wakker’’ en bleef maar herhalen ‘’Ik ben niet moe, ik ben niet moe.’’ Maar Esther, zelf doodmoe, nam het stuur over. Robert had een herbeleving gehad. Hij begon op zijn werk te merken dat hij steeds vaker tijd kwijt was. ‘Dan stond ik gewoon ergens, schrok opeens op en dan bleek er een half uur voorbij te zijn. In de klaprozen langs de weg zag ik de papaverbloem uit Afghanistan en vervolgens zat ik in een herbeleving en was weer tijd kwijt.’ Hij kon uit zijn autoraam kijken en het beleven of hij uit het raam van de helikopter keek. Robert meldde zich zonder medeweten van Esther bij de huisarts, omdat hij al die flarden wel vreemd vond. Die had het direct over missie-gerelateerde PTSS, waar Robert enorm van schrok. Hij deed er niets mee, werkte door. Kennelijk ging hij ook onbewust de drukte mijden. ‘Ik verdeelde de taken met mijn collega zo dat hij de winkelcentra, schoolpleinen ging doen.’ Hij werkte steeds harder en absurd snel. Toen hij eind 2015 in het ziekenhuis terechtkwam om behandeld te worden voor hartritmestoornissen zat er een verpleger aan zijn bed die in Kandahar was geweest. ‘Terugkijkend kan ik wel zeggen dat hij mijn redding is geweest. We hadden meteen de klik en het enige wat hij tegen me zei, was: ‘’Jij moet gaan praten, Robert, praten.’’ Het was zo eenvoudig, maar hij zette me daarmee op het goede pad. Als hij dat niet had gezegd, weet ik niet wat er gebeurd was.’ Het was nog geen twee maanden daarna dat Robert begreep dat hij de woorden van de verpleger serieus moest nemen. ‘Het was die ene keer dat ik besefte dat ik hulp moest zoeken. Op een kruising waren de verkeerslichten op rood gezet, zodat ik de inspectie kon doen. Opeens werd er op mijn portier gebonkt.’ Hij bleek al een kwartier midden op die kruising te staan. ‘Ik belde toen direct het Veteranenloket, had dat van iemand gehoord, om mijn verhaal te doen en te checken of dit van de uitzending kon komen. Ik belde drie keer achter elkaar, gooide drie keer de hoorn erop, dacht: nee, toch maar niet. Maar na de derde keer belden ze terug.’ Hij ging op gesprek bij De Basis en kon ondanks de wachtlijst van bijna een jaar binnen een paar weken terecht in het Sinaï Centrum. De diagnose PTSS was gesteld. ‘Ik schaamde me enorm tegenover mijn vroegere collega’s en er zijn er die het nog altijd niet weten.’ Esther reageerde rustig: ‘Je verlegt toch al steeds je grenzen en ik dacht, we zien wel, we groeien wel in het proces. Ik ben niet iemand die me gaat inlezen. Ik liet het over me heen komen.’ Robert startte in het voorjaar van 2016 met EMDR, het was bijna tien jaar na de missie.

 

Schimmen

Anderhalf jaar lang volgde hij deze therapie, die hem veel verder bracht. ‘Ik heb de losse plaatjes van de missie bij elkaar kunnen plaatsen, wat het tot een duidelijker verhaal maakte.’ Elke derde dag na een sessie sliep hij slecht en overdag was hij kapot. Het was een verwarrende periode, enerzijds kreeg hij dingen op een rijtje, anderzijds raakte hij soms volledig in paniek. Hij belde een keer de psycholoog op omdat hij met ernstige zelfmoordgedachten liep. ‘Ik kreeg de secretaresse aan de telefoon die me niet wilde doorverbinden. Ik bleef herhalen: ik moet haar nu spreken, anders kun je vast een lijkwagen bestellen.’ Hij raakte ook in paniek toen hij op een avond allemaal schimmen zag die er niet waren. ‘Ik zat op de bank en wist zeker dat ik iets buiten zag. Ik pakte een mes en zat trillend op de bank, ik had zo buiten iemand kunnen neersteken. Ik heb een vriend opgebeld die me gekalmeerd heeft.’ Hij vertelde het maar niet tegen zijn psycholoog: ‘Dan dacht ze nog dat ik iets heel anders had.’ Na anderhalf jaar werd Robert uitbehandeld verklaard. ‘We begonnen de therapie met de teller op nul in een diagram. Na anderhalf jaar zat ik op zeventig punten, meer zou er niet behaald worden. De laatste dertig van de honderd punten werden gezien als restklachten die niet meer weg zouden gaan.’ Er was nog een mogelijkheid om 3MDR te gaan doen, maar Robert durfde dat niet aan. ‘Ik was al eens een uur in een herbeleving blijven hangen, zodat de therapeute er hulp bij moest halen, en toen ik zag hoe het eraan toeging bij 3MDR durfde ik de gok niet te wagen. Ik had ook gehoord dat er daar velen bleven hangen in een herbeleving.’ Omdat de hulp stagneerde, bleef er maar één ding over: Robert vroeg een hulphond aan. Hij was blijven werken tijdens de therapie, maar een maand voordat de hulp stopte, meldde hij zich ziek en sinds die tijd, eind 2017, zit hij thuis.

Bij de therapie hoorden ook gezinssessies. Een gezinstherapeute van Sinaï legde de kinderen op hun niveau uit wat er bij hun vader gebeurde. Het maakte veel voor ze duidelijk, volgens Esther. Er werd verteld dat er allemaal laatjes in je hoofd zitten met herinneringen; soms is er een laatje omgevallen. Soms valt de hele kast om. De therapeute vertelde ook dat papa een zware rugzak droeg en ze liet ze met zijn tweeën aan zijn schouders gaan hangen, wat nogal wat gegiebel opleverde. Tot ze zei: ‘En dat is wat jullie papa elke dag meedraagt.’ De kinderen zijn vaak verdrietig, verdrietig voor Robert. Het waren indringende momenten voor Esther als een van hen toch maar weer in de stilte bij hem aan tafel ging zitten en tijdens het tekenen tegen haar vader zei: ‘De laatjes zijn omgevallen, hè papa?’

Doorgedraaide militair

Esther: ‘We kregen vaak vanuit onze omgeving de vraag of we de kinderen er wel zo bij moesten betrekken. Maar wij hebben allemaal PTSS. We betrekken de kinderen erbij op hun niveau.’ Esther en Robert namen hun dochters ook mee naar de open dag over hulphonden, ze waren enthousiast en wilden mee, kijken of dit iets voor papa kon zijn. Hierna besloten ze zich ervoor in te schrijven. Het leverde weer veel commentaar uit de omgeving op. Maar de dochters hoorden daar lezingen over PTSS en dachten: ‘Dit gaat over ons.’ Esther: ‘De meiden groeien mee in het proces. We kunnen niet verstoppen wat er aan de hand is. Er komen nu ook wel eens vriendinnen, die weten dat hun papa militair is geweest. Eerlijk zijn, dat is het enige wat werkt.’ Daarbij hebben Robert en Esther een zelfspot gevonden die ze op de been houdt, maar die voor anderen vaak vreemd is. Door al het onbegrip raakten ze veel mensen kwijt. Esther: ‘Niemand komt graag in een gezin met een doorgedraaide militair. Maar je ziet hetzelfde gebeuren bij gezinnen waar iemand kanker krijgt, ook die raken vaak in een isolement. Mensen zijn bang dat je op de vraag ‘’Hoe gaat het?’’ iets anders antwoordt dan ‘’Ja goed.’’’ Vrienden die ze nog over hebben zijn voornamelijk uit de veteranenwereld, die begrijpen je. Robert: ‘Je kijkt elkaar aan en weet het.’ Hoewel hij snel last heeft van het gevoel ‘maar een luchtmachter’ te zijn, sloot hij zich wel aan bij de Dutch Veteran Bikers Association, een motorvereniging voor veteranen en hun gezinnen. Voor Robert is de saamhorigheid binnen de vereniging van groot belang. Esther: ‘Mensen zien alleen de buitenkant, die zien Robert gezellig een dagje op de motor weggaan en zeggen: ‘’Je hoeft lekker niet te werken hè? Jij doet alleen maar leuke dingen.’’ Wat ze niet weten is dat hij zich er een week op voorbereidt en dan twee weken daarna kapot is. Maar inderdaad, het is wel één leuke dag. En als je de problematiek niet kent, is het wellicht ook moeilijk te begrijpen.’

Dossier gesloten

Is eenmaal de diagnose PTSS gesteld, volgen ook de keuringen. Je definitieve Militair Invaliditeits Penisioen (MIP) is niet alleen voor de uitkering van belang, maar het geeft ook recht op allerlei andere vergoedingen die Defensie ter beschikking stelt: reisgeld (de meeste PTSS’ers kunnen niet meer met het OV reizen, dus krijgen geld voor ander vervoer), wasgeld (vanwege het vele zweten moet er meer worden gewassen, slijt de wasmachine en kan een nieuwe wasmachine worden gekocht), kleedgeld (kleren slijten door het wassen) en eenmalig hobbygeld, waarvan hij voor een groot deel zijn nieuwe motor heeft betaald.
Het proces van de keuringen ging bij Robert naar verhouding snel. Hij kreeg alle keren dezelfde arts en kon na anderhalf jaar voor de tussentijdse keuring en twee maanden later had hij zijn eindstatus. ‘Ik had gelukkig een andere baan en zit nu in het WIA-traject, anders hadden we het niet kunnen opbrengen en hadden we ook ons huis uit gemoeten. We hebben velen ten onder zien gaan, die geen baan hadden en in de schuldsanering terechtkwamen. Ook hebben we er veel verslaafd zien raken aan de voorgeschreven pillen. Vreselijk, in uiterste nood nemen ze dan contact op met een behandelcentrum, maar krijgen te horen dat ze eerst moeten afkicken voor ze behandeld kunnen worden. Hoe gek wil je mensen maken?’ Esther vult aan: ‘De hulpverleningstrajecten zijn zo versnipperd en niet op elkaar ingespeeld, dat is hopeloos, er moet worden gewerkt aan samengaan in plaats van ieder voor zich.’ De gevolgen van de niet op elkaar afgestelde ‘systemen’ merken zij ook zelf: ‘Wij vallen bijvoorbeeld tussen de wal en het schip omdat we alles zelf doen. De Maatschappelijk Werker vanuit de Basis voor ons postcodegebied is voor ons echt niet de juiste persoon, die doet niks voor ons, dus we zochten zelf hulp. Maar dan krijgen we opeens bericht dat ons dossier wordt gesloten, omdat er geen hulpvraag meer is. We worden soms wat moedeloos van het coördineren van dat alles.’ Dat is de reden dat ze hebben gevraagd om de Geestelijk Verzorger van Defensie, die vanmiddag voor het eerst op bezoek komt.
De papieren en formulieren voor het traject van aanvraag van restschade liggen ook in een mapje op tafel klaar. Esther: ‘Ik zie ertegenop, maar ga het binnenkort oppakken.’ Er is geen sprake van dat Robert dat zelf kan, dus Esther stroopt haar mouwen er maar weer voor op.

Jeugd van de kinderen weg

Esther zegt dat ze het geld van de restschade niet nodig hebben: ‘We redden ons wel. Maar we hopen er mogelijk iets mee te compenseren naar onze kinderen. Misschien kunnen ze er een studie van doen.’ Robert: ‘De jeugd van mijn kinderen is anders geworden dan ik ooit had durven hopen. Mijn leven, oké, maar dat mijn dochters hun jeugd is ontnomen, dat verdienen ze niet. Dat is het allerergste.’ De emotie loopt hoog op bij Robert. De hond kijkt even op, legt dan zijn kop weer neer. Hij vervolgt: ‘Als ze ouder worden, slaat hun verdriet misschien ook om naar boosheid. Defensie moet dat goed maken.’ Bij de werving moeten ze al aangeven wat de keerzijde van de missie kan zijn, vindt Robert. ‘Je ziet alleen de leuke spots, maar iedereen komt met een rugzak terug, veertig procent komt beschadigd terug. Ik zie het meteen, ik kijk iemand in de ogen en ik weet het. Die doodse blik.’ Ook op zijn eigen foto’s herkent hij die blik.

Wennen aan de hond

En nu is er de nieuwe hulphond in huis. Beiden hopen er op hun eigen manier profijt van te hebben. Esther: ‘Ik hoop dat de hond een deel van mijn taken overneemt.’ Robert merkt direct dat hij de piek van zijn nachtmerries niet meer meemaakt. ‘Hij maakt je op tijd wakker, tikt op je arm, likt in je gezicht, pas stond hij gewoon bovenop me. Ik kan meer loslaten sinds ik hem heb.’ De hond zal hem zijn vertrouwen in de maatschappij en in hemzelf moeten teruggeven. Toen de hond net kwam, dacht Robert wat te optimistisch dat hij meteen met de pillen – antidepressiva en slaapmiddelen – kon stoppen. Esther: ‘Dat was geen goed idee. Direct was er weer dat korte lontje, en zonder medicijnen was hij erg afwezig, dus maar gauw weer aan de pillen.’ Robert heeft twee en een half jaar gewacht op de hond. De vraag is veel groter dan het aanbod: er zijn twee aanvragen per week en er worden twaalf honden per jaar opgeleid en geplaatst. Hond en baas worden gematcht op eisen en karakter. Robert: ‘We hebben zeker een klik, maar we moeten nog wat wennen. Vorige week was hij opeens zo vervelend, dat ik dacht: kom hem maar ophalen. Maar de volgende dag was opeens de knop om. Dat schijnt normaal te zijn: de hond is je aan het testen. We moeten ook nog verder trainen. Hij moet leren hoe hij dingen die hij op de training heeft gehad nu bij mij moet doen. Hij moet bijvoorbeeld leren blokken: als er teveel mensen van één kant komen, gaat hij aan die kant voor me liggen.’ Dat maatwerk wordt de eerste tijd intensief begeleid, maar vervolgens komt er drie à vier keer per jaar iemand langs. Na acht werkjaren gaat de hulphond met pensioen, dan lever je zijn dekje in. Hij is dan niet meer in functie – mag dus niet meer mee naar ziekenhuizen of supermarkten – maar mag wel bij je blijven. Hij zal vanzelf meer rust krijgen, maar je kunt hem niet uit zetten, hij zal zijn werk blijven doen. Als je na die acht jaar een ander nodig hebt, komt er een nieuwe. De oude mag alsnog blijven, maar vaak gaat hij naar buren, familie of kennissen, zodat je elkaar blijft zien. In het uiterste geval gaat hij terug naar het gastgezin. Omdat de hond je leert om triggers te vermijden, zou je na verloop van tijd zonder hem kunnen functioneren. Roberts hond komt van de Stichting Hulphond, voor wie Robert eerder al sponsorlopen liep. Vrijdag gaat Robert met zijn dochter en hond naar school voor de spreekbeurt. ‘Ik ga op een kindermanier uiteggen wat hij voor me doet.’

Opklimmen

Er zijn de laatste jaren vele stappen gezet, ook al is het nog steeds vaak drie stappen vooruit en één terug. Esther: ‘Ik heb de bodem van de put gezien, ik zie hem nog steeds, naar hij ligt nu wel achter me.’ Langzaamaan doen ze als gezin meer dingen samen. Esther heeft Robert ook weer betrokken bij de keuze voor de middelbare school van de oudste. ‘Het is ook jouw kindik ga dit traject niet weer alleen doen.’
Voor Esther komt er rust als ze niet meer hoeft na te denken hoe ze iets gaan doen, waar ze gaan zitten. Robert ziet als teken van zijn ‘genezing’ als hij zover is dat hij aan de binnenkant van zijn onderarm de tatoeage: IGY6. (I got your six) kan zetten. Het is een militaire term die betekent ‘Ik geef je rugdekking, ik waak over je.’ Je bent dus veilig door degene die achter je loopt. ‘Het lijkt mij een mooi gebaar dat iemand dat teken ziet als hij me een hand geeft en weet dat hij veilig bij me is. Voor mezelf betekent het dat ik weer een stap verder ben. Het is nog niet zover, maar het komt.’ Robert laat plaatjes zien van wat hij in gedachten heeft. Hij vertelt ook dat veel Amerikanen er het cijfer 22 doorheen laten zetten, wat wijst op de 22 zelfmoorden per dag onder militairen in de Verenigde Staten. Hij is even stil en zegt dan: ‘Mijn zelfmoordgedachten zijn door medicijnen afgezwakt. Maar het idee is dat niet alleen jijzelf, maar vooral de mensen om je heen eindelijk rust krijgen.’

Praat

Esther: ‘We kennen veel militairen die zijn gescheiden, mannen die hun kinderen niet meer zien. Hoe het ook loopt, je moet als mens door je eigen pijn heen. Maar dat betekent niet dat je alleen bent. Je kunt elkaar helpen, bijstaan, dingen aan elkaar vragen. Gezinnen kunnen verder met de kennis van anderen.’ Robert vult aan: ‘Ik wil tegen militairen zeggen: hoe groot je schaamte ook is, hoe groot je angst, praat! Al laat je maar aan één iemand merken dat het niet lekker met je gaat. Als je het gedaan hebt, weet je waarom ik dit zeg. Daar steek ik mijn hand voor in het vuur,’ zegt hij er als oud-brandweerman gekscherend achteraan. ‘Zo eenvoudig als de verpleger aan mijn bed zei: ‘’Praat’’, wil ik dat nu met mijn verhaal zeggen. Een jaar geleden had ik het niet gekund, ook nu ben ik na dit gesprek dagen van slag, maar als ik maar één persoon bereik, is dat het waard.’

Hij scrollt door de foto’s op zijn telefoon en laat me een tekening zien die hij op therapie maakte. Esther buigt zich over de tafel heen en kijkt mee. De verbazing is van haar gezicht te lezen als ze zegt: ‘Dit heb je nooit laten zien, dit weet ik niet.’ Elke keer opnieuw wordt er een klein stukje van de sluier opgelicht, van de emotie zichtbaar. In zwart getekend staat links in uiterste precisie de bushmaster en daarnaast de stukken van de opgeblazen man. Maar helemaal rechts onder in beeld ligt met dezelfde precisie getekend een verdwaalde slipper, de voet zit er nog in.

Bestel het boek ‘Als vrede je missie is’ met korting

De actiecode VETERANENDAG geeft 20% korting bij aanschaf van het boek ‘Als vrede je missie is. Over de psychische gevolgen van militaire uitzending’ van Mineke de Vries.